Handelingen en onderzoeken bij de verloskundige of gynaecoloog

Zwangerschap
Bevalling
Na de geboorte
Verloskundigen onderzoekt buik zwangere vrouw

In het kort

Je verloskundige of medisch personeel in het ziekenhuis kan verschillende medische controles doen. Zoals het meten van je bloeddruk en bloedonderzoeken. Dit is bedoeld om jouw gezondheid en die van je baby in de gaten te houden. En om eventuele problemen op tijd op te sporen en te behandelen. Deze onderzoeken en handelingen kan je tegenkomen tijdens de zwangerschap, bevalling en kraamtijd.

Bloeddruk meten

Bij elke controle tijdens de zwangerschap meet de verloskundige of gynaecoloog je bloeddruk. Dit gebeurt tijdens de eerste afspraak aan je beide armen, om te kijken of hier verschil in zit. Bij de volgende controles wordt alleen de arm gemeten waarbij de bloeddruk de eerste keer het hoogst was. 

Het is belangrijk dat je bloeddruk onder deze waarde blijft: 140/90 mmHg. Een hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap kan leiden tot een zwangerschapsvergiftiging of andere gezondheidsproblemen bij de moeder en de baby. Als je bloeddruk te hoog is, kan de verloskundige je naar het ziekenhuis verwijzen voor meer onderzoek.  

Een lage bloeddruk in de zwangerschap is meestal ongevaarlijk. Rond de twintig weken zwangerschap is je bloeddruk vaak op zijn laagst. Als je bloeddruk heel laag is, kan je hier wel klachten van hebben, zoals sterretjes zien of duizeligheid. Bouillon drinken kan dan helpen.

Vingerprik

Een vingerprik is een klein prikje in je vinger, waarmee de verloskundige een druppel bloed afneemt. Daarmee kan die rond dertig weken zwangerschap je ijzergehalte controleren. Je ijzergehalte heet ook wel je Hb (hemoglobinewaarde).  

Een andere reden voor een vingerprik is het controleren van je bloedsuikerwaardes. Dit kan nodig zijn om te kijken of je zwangerschapsdiabetes (zwangerschapssuiker) hebt. Je meet hierbij zelf een aantal keer op één dag je bloedsuiker met een vingerprik. Dit heet een dagcurve. Als dit onderzoek nodig is, legt je verloskundige je uit hoe je dit doet.

Bloedprikken

Tijdens de zwangerschap kan je een aantal keer een bloedonderzoek laten doen. Dit is niet verplicht, je bepaalt zelf of je dit wilt. Het bloedprikken gebeurt met een naald uit een bloedvat in je elleboog. Soms kan je laten bloedprikken bij je verloskundige, maar meestal ga je hiervoor naar een bloedafnamelocatie, bijvoorbeeld in het ziekenhuis.  
 
Bij het eerste bloedonderzoek wordt onder meer hiernaar gekeken:  

  • je ijzergehalte (Hb)
  • je bloedgroep
  • de rhesusfactor. Hieraan is te zien of je antistoffen kan gaan aanmaken tegen het bloed van je baby.
  • of je infectieziekten hebt die gevaarlijk kunnen zijn voor de zwangerschap, zoals hiv, hepatitis B en syfilis. 

Als je de NIPT wilt laten uitvoeren, moet je ook laten bloedprikken. De NIPT is een onderzoek om te kijken of er aanwijzingen zijn dat je baby een afwijking in de chromosomen heeft, zoals het downsyndroom. Het onderzoek hoort bij prenatale screening, hier lees je meer. 

Je verloskundige kan soms ook voorstellen om extra bloedonderzoek te doen. Bijvoorbeeld om uit te sluiten dat je zwangerschapssuiker of zwangerschapsvergiftiging hebt.

Wegen

Bij de controles tijdens je zwangerschap kan je verloskundige vragen of je op de weegschaal wilt gaan staan. Door je gewicht regelmatig bij te houden, ziet de verloskundige het snel als dit een keer erg afwijkt. Bijvoorbeeld wanneer je snel veel aankomt of afvalt. Dit kan soms betekenen dat er een probleem met je gezondheid ontstaat.

Uitwendig onderzoek

Bij een uitwendig onderzoek voelt de verloskundige of gynaecoloog aan je buik. Dit is om de groei van je baarmoeder en de groei van je baby in de gaten te houden.  

Eerst voelt de verloskundige met de hand naar het hoogste punt van je baarmoeder. Dit heet de fundus. Na 24 weken meet de verloskundige met een meetlint de afstand van je schaambot tot de fundus, om de groei te volgen. 

Met uitwendig onderzoek voelt de verloskundige ook naar de ligging van je baby, door op verschillende plekken op je buik te drukken. De verloskundige voelt waar je baby in je buik zit, of de billen of het hoofdje naar beneden liggen en of je baby al is ingedaald in je bekken.

Inwendig onderzoek

Een inwendig onderzoek heet ook wel een vaginaal toucher (VT). Toucheren is aanraken of voelen. Het betekent dat de verloskundige of gynaecoloog met twee vingers in je vagina voelt. Bijvoorbeeld om te onderzoeken of je baarmoedermond rijp is (klaar voor de bevalling). Of hoe ver je baarmoedermond geopend is. Dit heet ontsluiting meten. Voor inwendig onderzoek wordt, net als voor andere onderzoeken, altijd eerst je toestemming gevraagd.  

Tijdens de zwangerschap kan de verloskundige inwendig onderzoek doen om te kijken of de bevalling is begonnen. Of om te kijken of je genoeg ontsluiting hebt of om te kunnen strippen. Dit is een manier om te proberen de weeën te laten beginnen.  

Tijdens de bevalling kan af en toe worden gecontroleerd hoe het gaat met de ontsluiting. Je kan samen met je verloskundige of gynaecoloog overleggen wanneer je wilt weten hoeveel ontsluiting je hebt. Ze kunnen ook een inwendig onderzoek voorstellen om te voelen hoe het hoofdje van je baby in je bekken ligt. Of tijdens het persen, om te voelen of het hoofdje al bijna wordt geboren. 

Infuus

Een infuus kan nodig zijn om medicatie, bloed of vocht toe te dienen tijdens de zwangerschap, bevalling of kraamperiode. Hierbij wordt een dun, flexibel buisje met een naald in een bloedvat op je hand, pols of arm geprikt. De naald gaat er weer uit, maar het buisje blijft zitten. Dit buisje is met een dunne slang verbonden met een infuuszak. In de infuuszak zit de vloeistof die je nodig hebt.  

Tijdens de bevalling wordt een infuus vooral gebruikt bij een lage bloeddruk, voor het toedienen van pijnstilling (een morfinepompje) of voor weeënopwekkers, bijvoorbeeld bij een inleiding. 

CTG

Een CTG (cardiotocogram) meet de hartslag van de baby en de activiteit van de baarmoeder (de weeën). Het is een manier om extra in de gaten te houden hoe het met de baby gaat, als hier een medische reden voor is. Of om te kijken hoe het gaat met de weeën bij een medische bevalling. Voor dit onderzoek ga je meestal naar het ziekenhuis, maar soms wordt het ook bij de verloskundigenpraktijk gedaan.  
 
Bij een CTG-onderzoek krijg je aan de buitenkant van je buik twee banden met sensoren, de één meet de hartslag van de baby, de andere meet de activiteit van de baarmoeder. De metingen gaan naar een computer, die er grafieken van maakt op een beeldscherm. CTG-onderzoek duurt minimaal dertig minuten, maar het kan ook langer duren. Bijvoorbeeld als er afwijkingen zijn of als de hartslag moeilijk te meten is, doordat de baby beweegt. Soms is er een andere reden om langer te meten hoe het met de hartslag van de baby gaat, zoals wanneer je bent gevallen.  

Een CTG wordt bijvoorbeeld aangeraden als: 

  • je je baby minder voelt bewegen; 
  • je een te hoge bloeddruk hebt; 
  • de baby niet goed groeit; 
  • je mogelijk een vroeggeboorte krijgt, omdat je gebroken vliezen, bloedverlies of vroegtijdige weeën hebt; 
  • je langer dan 42 weken zwanger bent. 

Bij een medische bevalling krijg je standaard controle met een CTG-apparaat, om afwijkingen in de hartslag van de baby vroeg te kunnen opsporen.

Bronnen

  • Praktische Verloskunde (vertiende, herziene druk. editie). (2019). Bohn Stafleu van Loghum. 

Gebaseerd op

verloskundige kennis en expertise.

Gerelateerde artikelen