In Nederland wordt standaard de hielprik aangeboden in de eerste week na de geboorte van je baby. Door in de eerste levensweek enkele druppeltjes bloed af te nemen uit de hiel van de baby, kunnen zeldzame maar ernstige ziekten worden ontdekt. Het vroeg ontdekken van deze ziekten is belangrijk, omdat er dan snel een behandeling kan worden gestart. Deze behandelingen kunnen ernstige lichamelijke en verstandelijke schade aan je kind voorkomen.
Met een speciaal apparaatje krijgt je kindje een prik in de hiel. Het bloed wat hierdoor vrijkomt wordt opgevangen op een papiertje dat het bloed opzuigt. Dit bloed wordt in het laboratorium onderzocht.
Door het bloedonderzoek kunnen 27 zeldzame, maar ernstige ziektes ontdekt worden. Het zijn bijna allemaal erfelijke ziekten. Vroeg ontdekken, maakt snel behandelen mogelijk, waardoor ernstige lichamelijke of verstandelijke stoornissen in de ontwikkeling van het kind voorkomen kunnen worden.
Het is aan de ouders om te besluiten of ze de hielprik willen laten uitvoeren.
Het bloed wordt op onderstaande ziektes onderzocht:
Op de website van het RIVM kun je meer lezen over deze ziektes.
Meestal wordt de hielprik uitgevoerd door een medewerker van de jeugdgezondheidszorg, waar ook het consultatiebureau onderdeel van is. Deze komt bij je thuis langs. Vaak wordt de hielprik samengedaan met de gehoortest. In sommige regio’s wordt de hielprik uitgevoerd door je verloskundige. Als de baby in het ziekenhuis is als de hielprik wordt gedaan (in principe op dag 5), wordt de hielprik door een medewerker van het ziekenhuis uitgevoerd.
Je kunt de baby tijdens de hielprik tegen je aanhouden. Met een speciaal prikapparaatje wordt de baby geprikt. Soms gaat de baby huilen, maar de meeste baby's huilen niet. Het bloed wat vrijkomt wordt op een stukje papier opgevangen. Als er voldoende druppels zijn opgevangen, krijgt de baby een pleister op de hiel. De uitslag van het laboratoriumonderzoek is binnen vijf weken bekend.
Degene die de hielprik afneemt, vraagt of je er bezwaar tegen hebt dat overgebleven hielprikbloed en de hielprikgegevens van je baby gebruikt mogen worden voor wetenschappelijk onderzoek om de hielprikscreening te verbeteren.
Er wordt ook gevraagd of je het wilt weten als je kind ‘drager’ is van de sikkelcelziekte, een ernstige ziekte van de rode bloedcellen die leidt tot bloedarmoede en pijnaanvallen. Bij dragerschap van sikkelcelziekte heeft je kind deze ernstige erfelijke bloedarmoedeziekte niet zelf en wordt deze er ook niet ziek van. Dragerschap is wel van belang als jullie nog meer kinderen willen krijgen, want als het kind drager is, is minimaal één van de beide ouders dat ook. Als beide ouders drager zijn, is de kans dat een volgend kind sikkelcelziekte krijgt één op vier.
Als het kind in de toekomst zelf kinderen wil krijgen, is het ook belangrijk om te weten of hij of zij drager is.
Als de uitslag goed is, krijg je hierover binnen vijf weken een brief van het RIVM.
Als de uitslag afwijkend is, neemt de huisarts contact met je op. Een afwijkende uitslag betekent dat je kindje mogelijk een ziekte heeft. Er wordt daarna vervolgonderzoek geadviseerd om uit te zoeken of je kindje ook daadwerkelijk ziek is. De huisarts regelt het vervolgonderzoek.
Als je hebt aangegeven dat je geïnformeerd wilt worden of je kindje drager is van sikkelcelziekte (erfelijke bloedziekte), zul je de uitslag krijgen tijdens een informerend gesprek met de huisarts.
Soms blijkt er in het laboratorium dat er te weinig bloed is afgenomen om het onderzoek goed te kunnen doen. Het advies is dan om de hielprik opnieuw te laten afnemen. De uitslag daarvan is binnen vijf weken bekend.
Er wordt een pleister geplakt op de plek waar de baby in de hiel is geprikt. Deze kun je later zelf verwijderen. Meestal is het wondje binnen enkele minuten gestopt met bloeden. Als het bloeden niet stopt, is de kans groot dat de baby een stollingsstoornis heeft. Dit is zeer zeldzaam. Gebeurt het wel, bel dan de verloskundige of huisarts.
Informatie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.