Je verloskundige neemt bij het eerste bezoek bloed af voor onderzoek of vraagt je bloed te laten prikken. Het advies is om dit onderzoek zo vroeg mogelijk in de zwangerschap te hebben, bij voorkeur voordat je dertien weken zwanger bent. Soms volgt uit dit onderzoek dat een behandeling ingezet moet worden of dat er extra onderzoek moet worden gedaan om te voorkomen dat jij of de baby ziek worden. De verloskundige bespreekt de resultaten van het bloedonderzoek tijdens de volgende controle. Bloedonderzoek gebeurt alleen met jouw toestemming.
Bij een bloedonderzoek aan het begin van de zwangerschap wordt er gekeken naar je bloedgroep, de aanwezigheid van antistoffen en of er infectieziekten aanwezig zijn. Ook wordt onderzocht of er een afwijkend suikergehalte of ijzergehalte is. Van sommige stoffen kun jij of de baby ziek worden. Door dit op tijd te behandelen, kan dit voorkomen worden. Daarom moet dit onderzoek voor de 13e week gedaan worden.
Op een later moment tijdens de zwangerschap wordt vaak nogmaals een bloedonderzoek aangeboden. Dit is onderzoek naar bloedarmoede. Als er aanwijzingen zijn dat dit nodig is, wordt er aanvullend onderzoek gedaan naar de suikerwaarde in je bloed.
Vrouwen met bloedgroep Rhesus C-negatief of Rhesus D-negatief krijgen in week 27 van de zwangerschap bloedonderzoek. Als daaruit blijkt dat het nodig is, krijg je in week 30 een anti-D prik, zodat je geen antistoffen gaat maken die tot problemen kunnen leiden.
Bij de eerste controle geeft je verloskundige informatie over het bloedonderzoek. Je beslist dan of je toestemming geeft voor het onderzoek. De kosten voor bloedonderzoek gaan van het eigen risico af.
De verloskundige kan tijdens de eerste controle meteen bloed bij je afnemen. Ook kan je worden gevraagd om bloed te laten prikken in het ziekenhuis of bij een prikpost. Dan krijg je hiervoor een formulier mee.
Omdat er veel verschillende testen worden gedaan bij het eerste bloedonderzoek, worden vaak meerdere buisjes bloed afgenomen.
Op basis van het bloedonderzoek wordt bepaald welke bloedgroep en Rhesusfactor de zwangere vrouw heeft. Ook wordt er gekeken naar de aanwezigheid van antistoffen en virussen om te checken of, en zo ja waarmee, de aanstaande moeder is besmet.
De meest bekende bloedgroepen zijn die van het ABO-systeem (bloedgroep A, B, AB of O). Daarbinnen zijn er allerlei verschillende positieve en negatieve Rhesusfactoren. In totaal zijn er ruim 200 bloedgroepenvarianten bekend. Welke bloedgroep en welke Rhesusvariant je hebt, is een kwestie van erfelijkheid, net als de kleur van je ogen en haar.
Tijdens de zwangerschap krijgen twee Rhesusfactoren speciale aandacht: de Rhesus D-factor en de Rhesus C-factor.
Het is belangrijk dat de verloskundige weet wat je bloedgroep is voor het geval je bij de bevalling een nabloeding krijgt en een bloedtransfusie nodig hebt. Dat moet met bloed van iemand met dezelfde bloedgroep en Rhesusfactoren.
Tijdens de zwangerschap is er een zeer kleine kans dat er rode bloedcellen van de baby in de bloedbaan van de moeder komen. Bij de geboorte is die kans een stuk groter. Als bloed van een Rhesus D-positieve baby in de bloedbaan van een Rhesus D-negatieve moeder komt, dan kan de moeder antistoffen gaan maken. Als je immuumsysteem iets herkent als schadelijk, maakt het antistoffen aan om het aan te vallen en op te ruimen.
Deze antistoffen kunnen via de navelstreng het bloed van de baby bereiken en de rode bloedcellen van de baby afbreken, waardoor deze baby (of een volgende Rhesus D-positieve baby) bloedarmoede kan krijgen. Als dit niet wordt behandeld, kan dit ernstige gevolgen hebben.
Met name bij een volgende Rhesus D-positieve baby hebben de antistoffen in het bloed van de moeder veel tijd om het bloed van de baby af te breken en de gezondheid van de baby te schaden.
Het is daarom belangrijk om vast te stellen of je Rhesus D-negatief of –positief bent.
Er zijn twee varianten van Rhesus D:
Als je Rhesus D-negatief bent, dan wordt je bloed in week 27 van de zwangerschap onderzocht op antistoffen tegen Rhesus D. Op basis van datzelfde bloed van de moeder bepaalt het laboratorium ook de Rhesus D-factor van de baby. Zij gebruiken daarvoor erfelijk materiaal (DNA) van de baby dat in kleine hoeveelheden aanwezig is in jouw bloed.
Als de baby bloedgroep Rhesus D-positief heeft, krijg je in week 30 van de zwangerschap een injectie met anti-Rhesus D-antistoffen aangeboden. Deze injectie maakt de kans erg klein dat je zelf antistoffen gaat vormen die de baby ziek kunnen maken. De baby merkt niets van de injectie en loopt geen enkel risico.
Na de bevalling krijg je nog een keer een injectie met anti-Rhesus D-antistoffen. De kans dat er bij de bevalling rode bloedcellen van de baby in de moederlijke bloedbaan komen, is namelijk groter dan tijdens de zwangerschap.
Ook in een aantal bijzondere verloskundige situaties krijg je (extra) anti-Rhesus-D-antistoffen toegediend.
Meer lezen? Op de website van het RIVM staat een folder over bloedgroep Rhesus D-negatief.
Ongeveer 18% van alle zwangeren is Rhesus C-negatief. Soms maken deze vrouwen Rhesus C-antistoffen aan tegen het bloed van de baby als deze Rhesus C-positief is. Deze antistoffen kunnen heel soms bloedarmoede bij de baby veroorzaken.
Rhesus C-negatieve zwangeren krijgen daarom in week 27 van de zwangerschap bloedonderzoek op antistoffen tegen Rhesus C. Als het laboratorium Rhesus C-antistoffen vindt, wordt verder onderzoek gedaan. Je krijgt hierover dan meer informatie van je verloskundige. Je kunt ook alvast de folder over Rhesus C lezen op de website van het RIVM.
Heel soms zijn er tijdens een eerdere zwangerschap of ten gevolge van een eerdere bloedtransfusie antistoffen gemaakt tegen andere bloedgroepen dan hierboven genoemd. Deze antistoffen kunnen de gezondheid van de baby schaden. De kans bestaat dat de antistoffen via de navelstreng en de moederkoek (placenta) het bloed van de baby bereiken en dit gaan afbreken. Als deze antistoffen in je bloed zijn gevonden, wordt onderzocht welke dit precies zijn. Je krijgt hierover dan meer informatie van je verloskundige.
Kijk meer informatie over andere antistoffen op de website van het RIVM.
Door het ijzergehalte, ook wel hemaglobinegehalte geheten, in je bloed te meten, wordt nagegaan of je bloedarmoede hebt. Bij bloedarmoede heb je een tekort aan rode bloedcellen. Het bloed kan dan te weinig zuurstof naar de cellen in je lichaam brengen.
Afhankelijk van de hoogte van het ijzergehalte wordt dit bloedonderzoek verschillende keren in de zwangerschap uitgevoerd. Later in de zwangerschap kan het ijzergehalte worden bepaald door een vingerprik (meestal bij 30 weken zwangerschap). Vermoeidheid en duizeligheid kunnen klachten zijn die veroorzaakt worden door bloedarmoede. Bloedarmoede is goed te behandelen met behulp van ijzerrijke voeding en/of medicatie. Het is niet schadelijk voor je baby.
Lees meer over bloedarmoede op www.thuisarts.nl.
Sommige vrouwen hebben een hogere kans op een te hoog suikergehalte in het bloed. Dit wordt zwangerschapssuiker of zwangerschapsdiabetes genoemd. Ongeveer één op de vijftien zwangeren heeft dit.
Het suikergehalte in je bloed wordt onderzocht als er aanwijzingen zijn dat dat nodig is. Je hebt een hogere kans op zwangerschapsdiabetes als je overgewicht hebt of als directe familie (vader, moeder, kind, broer of zus) van je diabetes heeft. Vrouwen met een hindoestaanse, Arabische of Noord-Afrikaanse afkomst lopen ook meer risico.
Als je een te hoog suikergehalte hebt, kan de baby te groot worden in de baarmoeder of dat er te veel vruchtwater wordt aangemaakt. Een te grote uitzetting van de baarmoeder heeft onder andere als risico dat er bij de bevalling bovenmatig bloedverlies optreedt. Ook kan de baby na de bevalling hersenschade oplopen doordat het hoge suikergehalte dat er in de buik was ineens wegvalt.
Zwangerschapsdiabetes gaat bijna altijd vanzelf over na de bevalling.
Tijdens de eerste controle bespreek je verloskundige met jou of je een hogere kans hebt op een te hoge suikerwaarde. Er kan dan een speciale test gedaan worden (de suikertest of OGTT – Orale Glucose Tolerantie Test). Deze wordt meestal tussen de 24 weken en 28 weken zwangerschap gedaan. Soms kan deze test bij 16 weken al gedaan worden. Bijvoorbeeld als je in een vorige zwangerschap al suikerziekte hebt gehad. Kijk voor meer informatie op www.thuisarts.nl.
Hepatitis B is een infectie van de lever veroorzaakt door het hepatitis B-virus. Soms hebben mensen geen klachten en weten ze dus niet dat ze besmet zijn. Na de besmetting blijft een deel van de mensen het hepatitis B-virus bij zich dragen. Deze mensen worden ‘virusdragers’ genoemd. Zij kunnen anderen besmetten door seksueel onveilig contact of als bloed van de virusdrager in contact komt met bloed van iemand anders, bijvoorbeeld bij een wond.
Als je ‘virusdrager’ bent, heeft dat tijdens de zwangerschap geen schadelijke gevolgen voor je kind. Tijdens de geboorte kan de baby echter alsnog in aanraking komen met het virus en besmet worden. Daarom krijgt de baby binnen twee uur na de geboorte hepatitis B-immunoglobuline. Dit zijn kant-en-klare antistoffen die via een injectie worden toegediend en die jouw kind tegen het virus kunnen beschermen.
Deze ingespoten antistoffen werken echter maar kort. Het is daarom belangrijk dat de baby zelf afweer opbouwt tegen het hepatitis B-virus. Daarom volgen er vaccinaties. Deze vaccinaties stimuleren het immuunsysteem om een afweerreactie op te wekken tegen het hepatitis B-virus.
De eerste vaccinatie volgt binnen 48 uur na de geboorte. Daarna op de leeftijd van twee, drie, vijf en elf maanden. Er staat meer informatie over hepatitis B en zwangerschap op de website van het RIVM.
Als uit onderzoek blijkt dat je hepatitis B hebt, dan is het belangrijk maatregelen te nemen om te voorkomen dat je partner of andere mensen in je (in)directe omgeving besmet raken. Hier is ook de GGD bij betrokken. Een positieve testuitslag kan gevolgen hebben als je verzekeringen of een hypotheek moet afsluiten.
Overigens, in het Rijks Vaccinatie Programma (RVP) dat alle baby’s aangeboden krijgen, zit ook een vaccinatie tegen hepatitis B. Lees op de website van het RIVM meer over de hepatitis B vaccinatie en het RVP.
Hiv is het virus dat de ziekte hiv (human immunodeficiency) / aids (acquired immunodeficiency syndrome) veroorzaakt. Je kunt met hiv besmet raken door onveilig te vrijen met iemand die met hiv is besmet, of als besmet bloed rechtstreeks in je bloedbaan terechtkomt (bijvoorbeeld bij het gebruik van dezelfde naalden bij het inspuiten van drugs zoals heroïne). Als je met hiv besmet bent, kan dit virus tijdens de zwangerschap, de bevalling of via de borstvoeding op de baby worden overgedragen.
De kans op besmetting van de baby kan sterk worden verminderd als een hiv-besmette moeder virusremmers slikt tijdens de zwangerschap. Het is daarom zinvol om aan het begin van de zwangerschap een hiv-test te doen. Als de hiv-test positief is, dan ben je drager van het virus. In dat geval word je doorverwezen naar een gespecialiseerd hiv-centrum voor zowel zorg aan de moeder als voor de verloskundige zorg.
Als je hiv-drager bent, is het belangrijk maatregelen te nemen die voorkomen dat je partner of andere mensen in je (in)directe omgeving besmet raken. Hier is ook de GGD bij betrokken. Uiteraard is het belangrijk dat je zelf hiv ook laat behandelen om te voorkomen dat je aids krijgt.
Kijk voor meer informatie op https://www.rivm.nl/hiv, www.soaaids.nl of www.hivvereniging.nl.
Syfilis, ook wel lues genaamd, is een seksueel overdraagbare aandoening (soa) die iemand onder andere kan oplopen door onveilig te vrijen. Het wordt veroorzaakt door een bacterie.
Om besmetting van de baby te voorkomen, is het belangrijk de ziekte zo vroeg mogelijk in de zwangerschap op te sporen. Als de moeder niet behandeld wordt, is de kans op besmetting van de baby tijdens de zwangerschap of tijdens de bevalling bijna 100%. Het wel behandelen van syfilis geeft geen garantie op het niet overdragen van de bacterie, maar het verkleint de kans daarop zeer aanzienlijk. Hoe eerder de behandeling wordt gestart, hoe kleiner de kans op besmetting. Een baby die geboren wordt met syfilis heeft een zeer grote kans op ernstige gezondheidsproblemen.
Als uit het bloedonderzoek blijkt dat je syfilis hebt, dan word je verwezen naar een gynaecoloog en krijg je antibiotica.
Als je syfilis hebt, is het belangrijk maatregelen te nemen die voorkomen dat je partner of andere mensen in je (in)directe omgeving besmet raken. Hier is ook de GGD bij betrokken. Jaarlijks raken in Nederland zo’n 1.600 mensen besmet met de ziekte.
kennis, ervaring en expertise van gespecialiseerde verloskundigen.